Barent Mandatjan

Heb je een reis naar NNG gemaakt en wil je je ervaringen met anderen delen, dan is dit de plaats waar je terecht kunt.
Plaats reactie
erikbecking
Berichten: 3
Lid geworden op: zo 10 dec 2017, 20:17

Barent Mandatjan

Bericht door erikbecking »

GERDA VINDT OPPERHOOFD IN PAPUA.
Er zijn nostalgie-reizen en … er was het avontuur van Noordwijkerhoutse Gerda ... in de donkere oerwouden van het voormalig Nieuw-Guinea. Op het eiland van de Papoea’s ging ze op zoek naar haar eigen en haar familieverleden. Wat een reis was dat! Samen met vriend Piet. Met het stijgen der jaren werd ze steeds harder door die heimwee-magneet naar de andere kant van de wereld getrokken, haar geboortegrond. Piet zag dat en maakte haar droom waar.
De voorgeschiedenis.
Zo’n driehonderd jaar geleden viel dit enorme eiland met zijn bergen, moerassen, regenwouden, wilde rivieren, paradijselijke palmenstranden en woeste bewoners in handen van de Nederlanders. Eeuwenlang bleef het dood kapitaal … wat móést je met zoiets onherbergzaams en onvriendelijks. Pas na lange tijd waagden de eerste dappere avonturiers zich verder landinwaarts dan het strand. De Opa van Gerda was er zo één. Als officier in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger, het KNIL, trok hij diverse malen diep de oerwouden in. Gedreven door overtuiging, plichtsbetrachting, avontuur én … goudzucht. Het Papoea-gen was in hun DNA aangebracht, Ger’s DNA dat al een mengelmoesje was van Hollandse en Javaanse genen. Langzaam werd de enorme ruwe diamant bevolkt door dappere pioniers die stukken oerwoud in cultuur brachten om er akkers van te maken. Dat was zo gek nog niet, want steek een bezemsteel in Papoeagrond en een maand had je vruchten. Zo groeide de Nederlandse bevolking op Nieuw-Guinea en veroverde in vreedzame samenwerking en met hulp van de oorspronkelijke bewoners, de Papoea’s, steeds meer landbouwgrond op het oerwoud. Er werden havens aangelegd, steeds grotere schepen konden steeds meer goederen en mensen aanvoeren en de primitieve nederzettingen groeiden uit tot dorpjes en steden. Zo ontstond het prachtige stadje Manokwari. En terwijl in de jaren dertig van de vorige eeuw steeds meer pioniers het overbevolkte Java verlieten om hun kansen op Papua te beproeven vloog de wereld in brand. Eerst in Europa en aansluitend in Azië waar Japan een Groot Oost-Aziatisch Rijk nastreefde. De eerste en bijna fatale slag brachten ze op 7 december 1941 toe; de Amerikaanse oorlogsvloot werd in één klap vrijwel verwoest. De Nederlands-Indische Regering verklaarde Japan de oorlog. En dat hebben ze geweten ook! Het door jarenlange wereldvreemde politiek ernstig in verval geraakte KNIL was geen partij voor de oorlogsmachine uit Japan en Nederlands-Indië werd in een paar weken onder de voet gelopen. Overal gaven de KNIL-eenheden zich over aan de Zonen van de Tenno Heika uit het land van de Rijzende Zon. Behalve op Manokwari!! Onder leiding van de Commandant, de Kapitein Willemsz Geeroms, trokken de soldaten, tezamen met politieagenten, ambtenaren van het Binnenlands Bestuur en gewone dappere burgers zich terug in de bossen en bergen achter Manokwari. Zij weigerden zich over te geven en kozen voor de guerrilla-oorlog.
Jarenlang wisten zij de Jappen vanuit hinderlagen te bestoken en stand te houden. De overmacht werd echter te groot en de ontberingen te zwaar en na twee jaar strijd viel de dappere Kapitein samen met het grootste deel van zijn eenheid in handen van de wrede Jappen. Een klein groepje onder leiding van de sergeant Kokkelink wist de overrompeling te voorkomen en bleef doorvechten. Kapitein Willemsz Geeroms werd demonstratief voor het oog van alle overlevenden in Manokwari wreed om het leven gebracht. Kokkelink hield vol, dankzij zijn vrienden Barend en Lodewijk Mandatjan, twee stamhoofden van de Papoea’s. Zijn groep werd gevonden door Nederlandse Commando’s en geëvacueerd naar veilig gebied. Barend bleef achter. Kokkelink werd gevraagd terug te keren naar die hel om de vrouwen en kinderen te bevrijden die in de buurt van Manokwari in een concentratiekamp crepeerden. Hij deed wat hem gevraagd werd en wederom met hulp van Barend en zijn Papoea’s wist hij ze te bevrijden en naar de kust te transporteren en daarmee honderden levens te redden. Barend en Lodewijk ontvingen van Koningin Wilhelmina het Bronzen Kruis van verdienste.
Na de overgave van Japan volgde de bloedige geboorte van Indonesië. Nederlands-Indië was geschiedenis.
De Europeanen werden in grote getale naar het vaderland terug gebracht. Maar in de loop van vierhonderd jaar kolonisatie was een grote tussengroep ontstaan, de mensen geboren uit relaties tussen ‘Inlanders’ en Europeanen. De zogenaamde Indische mensen, de Indo’s, de halfbloedjes, zij waren geen Indonesiërs èn geen Europeanen. De labiele Nederlandse Regering bedacht een meesterlijk plan; Nederland was weliswaar het grootste deel van Indië kwijt, Nieuw-Guinea hadden ze nog en de Jappen hadden de ‘blanke’ bevolking daar vrijwel uitgeroeid. Laten we Nieuw-Guinea het ‘thuisland’ van de Indo’s maken. Meesterlijk tóch? Alles in één klap opgelost. Aldus geschiedde en met bootladingen tegelijk werden de Indo’s overgebracht naar dat mooie eiland. Zo kwamen de ouders van Gerda onafhankelijk van elkaar in Manokwari terecht en elkaar tegen. Van het één kwam het ander, zoals dat wel vaker tussen twee mooie jonge mensen gebeurt en de twee bouwden een huisje op een open stuk oerwoud tussen de kampongs van de opperhoofden Barend en Lodewijk, met wie zij al vanaf de eerste dag dikke vrienden waren.
Samen met Kokkelink en de Marine bouwden zij in 1955 een prachtig monument voor Kapitein Willemsz Geeroms en alle andere dapperen. Gerda werd geboren als vierde kind van het stoere pionierspaar en wist niet beter of zij wás een Papoea, maar dan een witte. Gebeurt wel meer! Die blondjes zijn voor Papoea’s onweerstaanbaar. Vroeger aten zij ze op, maar in de jaren vijftig van de vorige eeuw gebeurde dat nog maar sporadisch en gelukkig niet door de stammen van Barend. In die tijd bleef het beperkt tot intense knuffelpartijen waarbij kleuter Gerda van de schouders van Barend naar die van Lodewijk ging in een wilde Papoeadans. De hele wereld had ontzag voor deze twee zwarte reuzen, Gerda genoot!
Het geluk voor Gerda en haar geliefden was van korte duur; Soekarno had zijn oog laten vallen op die edelsteen aan het einde van zijn immense eilandenrijk. Hij stuurde parachutisten, hij stuurde oorlogsboten, hij bewerkte de Verengde Naties, hij bezocht wereldleiders om ze ervan te overtuigen dat Nederland toch niks te zoeken had op dat eiland aan de andere kant van de wereld, dat de Papoea’s veel beter af waren onder zijn leiding. Barend en vooral Lodewijk gingen in de politiek. Werden daarbij ‘geholpen’ door omhooggevallen zogenaamde pioniers. Er ontstond een dreigende situatie, de slimste Indo’s zochten een goed heen komen, Gerda en haar geliefden voelden zich veilig daar in Mandatjanland; Barend paste immers op ze!
Het mocht niet baten! Nieuw-Guinea werd verpatst aan Soekarno en alle Indo’s moesten weg. Als één der laatsten stapte Gerda in 1962 met haar geliefden in de Kroonduif en liet haar Papoea’s achter en aan hun lot over. ‘Hier … mijn kaliber 12, voor als de peloppers komen,’ waren de laatste woorden van haar vader met gebroken stem en gaf zijn draagbaar kanon en de sleutels van zijn Jeep aan Barend bij het afscheid op vliegveld Rendani.
De return.
Dat was vijfenvijftig jaar geleden. Er ging geen dag voorbij zonder dwarrelende herinnering aan het palmenstrand, de bossen, de blauwe zee en vooral de Papoea’s. Jaren waarin verontrustende nieuwsflitsen elkaar opvolgden, tot die ene waarin de executie van Barend en Lodewijk werd medegedeeld. Intens verdriet. Maar ook een langzaam loslaten, tenminste pogingen tot . . . . toch niks meer aan te doen! Zo zit de wereld in elkaar en wij hebben het goed hier in dit paradijs op aarde. Maar dat Papoea-gen, hè. Dat kruipt waar het niet gaan kan. Dat laat zich niet verdringen. Dat steekt steeds en steeds weer de kop op. Daar doen duizend morgenster-vlaggetjes niets tegen. Dat vreet aan je op een manier die niet is uit te leggen. Niet aan buitenstaanders. Piet komt van Texel, hij zag het wel en aan hem was het wèl uit te leggen. Hij nam haar mee en via Bali zette ze na vijfenvijftig jaar voet op Rendani, haar geboortegrond. De clichés kennen we allemaal.. . . het voelt als thuiskomen … ik herken de geuren … herken die warmte . . . . . het zijn clichés . . . . maar ze zijn ook gewoon wáár. Na een dagje huilen gingen Piet en Ger op pad. Geen oog voor de rommel, want zo is het daar nou eenmaal, recht naar boven, naar die magneet daar boven Manokwari in het bos. Naar het huis en die plek waar ze zo intens gelukkig was met al die broertjes en zusjes waarvan slechts drie wit en de rest zwart. Ze vond haar plek, noemde haar naam en werd bestormd … door horden blije en gelukkige bewoners van dat plekje. Ze hadden haar en haar familie nooit vergeten; als bewijs werd Becking erbij geroepen. ‘Hè, BECKING??’ Ja, Becking is de dochter van Barend, hij heeft haar naar jullie genoemd, als blijk van verbondenheid. Ger werd door een zeer geëmotioneerd lief zwart vrouwtje haar huisje binnen gesleurd, ze wilde Ger wat laten zien! En daar hing hij . . . . het portret van haar geliefde opperhoofd . . . . BARENT MANDATJAN stond op het naamplaatje van zijn kapiteinsuniform. De blijdschap was niet te beschrijven! Dikke tranen. En een paar minuten later niet alleen in dat Papoeahuisje boven Manokwari maar ook aan de andere kant van de wereld in Nederland. Dankzij de fantastische techniek van tegenwoordig was Ger in staat om de foto van de verloren gewaande held naar haar familieleden te seinen, die gespannen haar zoektocht op de voet volgden. Dikke, dikke tranen, in vele ogen, en niet van verdriet dit keer! Dolle blijdschap, onze Barend was niet opgehangen of doodgeschoten of onthoofd, onze Barend is in 1976 gewoon aan ouderdom bezweken, want 78 jaar is voor een Papoea stok- en stokoud! Helaas was die immense blijdschap bijna van korte duur; Gerda vertelde euforisch het heugelijke nieuws aan een nakomeling van een van die dappere politieke leiders die bij het eerste schot de boot naar Holland namen om daar veilig en wel hun zelfbedachte regeringstaken uit te voeren. De reactie was een ijskoude douche, een ontnuchtering die men zelden meemaakt. ‘Barend is een verrader!’, bitchte de nazaat. Een dreun in het gezicht van Gerda. Maar de stoere witte Papoea heeft al zoveel dreunen geïncasseerd dat ze deze kon opvangen, stoïcijns. Inwendig was ze flink geraakt en nam onmiddellijk contact op met de achterban in Holland. Ook daar kwam de dreun hard aan. Ze konden het niet geloven. Ze wisten dat Barend geen lieverdje was, de details volgen in een binnenkort te verschijnen boek, maar verraad!?! Wat bedoelt dat mens? Voor we reageren moeten we zeker zijn, want na het nieuws over die executie hebben we de boeken gesloten, het zwijgen ertoe gedaan, hebben we geprobeerd te vergeten. Nu koortsachtig de geschiedenis napluizen. Deskundigen consulteren, nog in leven zijnde Binnenlands Bestuurder, de eigenaar van Papua-websites. Van alle kanten de blijdschap over de vondst van het portret van de ‘legendarische’, volgens de bestuurder, Papoeahoofdman Barend Mandatjan. Alle beschikbare bronnen waaronder zo’n tweehonderd kranten uitgepluisd. We kwamen er achter dat de twee opperhoofden na het vertrek van de Blanda’s noodgedwongen de nieuwe koloniale heren in hun land duldden. In eerste instantie, maar na een paar jaar vol wreedheden waren ze de nieuwe regels, de corruptie en bedrog, de afpersing en uitbuiting en niet nagekomen afspraken en toezeggingen zat en keerden zich tegen die nieuwe ‘Jappen.’ Net als twintig jaar eerder trokken de broers in 1965 de jungle in om vanuit de bergen en het oerwoud de nieuwe bezetters te bestrijden. Ze hadden immers nog zo’n honderd Hollandse geweren uit die tijd en wat schiettuig dat ze op de Jappen hadden buit gemaakt. Met dat handjevol verouderde en verwaarloosde wapens en hun pijlen en bogen waren ze geen partij voor het moderne Indonesische leger. Ontmoetingen liepen steevast uit op bloedbaden onder de Papoea’s en uiteindelijk, omdat het tij toch niet was te keren en om verder bloedvergieten onder hun mensen te voorkomen kwamen op 1 januari 1969 de bejaarde krijgsheren de jungle uit en gaven zich over. Lodewijk werd majoor in het Indonesische leger en Barend kapitein. Er moesten naamplaatjes komen. Barend was analfabeet, daarom BARENT, in terechte HOOFDLETTERS, met een ‘T’. Maar zou die vrouw dit bedoelen? Hun overgave na vijf jaar guerrilla en honderden doden? Dit kun je met de beste wil van de wereld toch geen verraad nemen? Ze werd ernaar gevraagd, ze was helemaal niet op de hoogte van die hele geschiedenis, nee, ze wist helemaal niets. Dat ‘verraad’ was een mening van die leiders die als ratten als eerste het zinkende schip hadden verlaten en uit het veilige Holland riepen dat de Papoea’s tot de laatste man moesten doorvechten. Hadden Barend en Lodewijk dat gedaan, dan was er niks aan de hand geweest.
De tocht gaat verder.
Gerda had van haar familie een hele lijst van objecten, gebouwen, stranden, eilanden en riviertjes gekregen die ze moest proberen te vinden om er foto’s van te maken. Zo zocht en vond ze de kerk van Dominee Smits, het ziekenhuis waar de zusjes waren geboren, de school van haar broers en het graf van haar oom. Soms door professioneel recherchewerk, aan de hand van details op oude zwart-wit foto’s, een kunstwerkje in een muur van een gebouw dat compleet van gedaante is veranderd of in geval van dat graf, een hoekpaaltje dat er nog stond bij een totaal vervallen graf in een gigantische wanorde van graven, struiken en grafstenen. Op een filmpje dat ze van haar zoektocht maakte zag haar broer een glimp van een deel van een grafsteen dat hem bekend voor kwam. Dat leek wel een stuk van het monument van Kapitein Geeroms! De broer stuurde een foto uit het boek van P.P. de Kock, De ongelijke strijd in de Vogelkop, waarin de strijd tegen de Jappen werd geschreven en een foto stond van de plechtige oprichting van het monument. ‘Zusje, zou je nog een keer terug kunnen gaan naar het kerkhof en het kunstwerk op de foto zoeken? Ik zag een glimp op een van je filmpjes die er op leek. Piet stond er vlak naast.’ En ja hoor, Piet en zusje Gerda waren bereid om nogmaals die chaos in te duiken op zoek naar dat monument en natuurlijk vonden ze het markante bouwsel terug en zorgden voor goede foto’s. Haar broer nam contact op met de Oorlogsgravenstichting en meldde de bijzondere vondst. Een uur later hing de vertegenwoordiger van de stichting aan de lijn; ‘Fantastische vondst! We wisten niet beter of het was verdwenen! Uw zus is de eerste die het terug heeft gevonden.’ Goed nieuws, dacht die broer, dan komt het misschien op enig moment in Arnhem op landgoed Bronbeek te staan, de plek waar het hoort. Een dag later liet de oorlogsgravenstichting weten dat het stoffelijk overschot van de Kapitein en zijn dochter die daar ook begraven lag, in 1975 was overgebracht naar Java en herbegraven op het Nederlands ereveld Kalibanteng in Semarang. Daar rust hij nu in vak V-III grafnummer 228. Zij konden verder niks doen omdat het in feite geen graf meer was, maar zij wilden wel de organisatie en begeleiding voor hun rekening nemen zodra de broer andere instanties had gevonden die de kosten wilden dragen.
De volgende etappe.
Na enkele dagen kwam het eind van het bezoek aan Manokwari en voor de tweede keer volgde een emotioneel afscheid van de Mandatjans. Voor Gerda had dit deel van haar reis een helende werking nu ze wist dat diegene met de meeste rechten, BECKING MANDATJAN op de plaats woont waar zíj is geboren. Na een vlucht van een paar uur landde ze met Piet in Midden-Java, waar de volgende etappe van haar zoektocht plaatsvindt, het land tussen de vier vulkanen waar haar moeder werd geboren en op miraculeuze wijze twee oorlogen heeft overleefd en waar Gerda al de volgende dag een wonderbaarlijke vondst deed.
Erik Becking
Plaats reactie